De Clovis-Solutréen-hypothese stelde dat Europeanen verantwoordelijk waren voor de bevolking van Noord-Amerika zo'n 20.000 jaar geleden, via grote ijsvlakten in de Atlantische Oceaan. Om dit idee te ondersteunen, wezen archeologen op een specifieke stijl van Amerikaanse stenen werktuigen (zogenaamde Clovis-werktuigen) en hun gelijkenis met werktuigen gemaakt door de Solutrean-bevolking in het huidige Frankrijk. De theorie ontkende dat de indianen de eerste bewoners van het continent waren. Weinig wetenschappers onderschrijven deze hypothese nog steeds, maar ze bleef populair in kringen van blanke supremacisten tot ver in de jaren 2010. Een belangrijk argument vóór de Solutrean-hypothese was dat Clovis-punten lijken op Solutréen-speerpunten (zgn. ‘laurel leaf points’). Maar veel experts wijzen erop dat deze overeenkomsten oppervlakkig en toevallig zijn. Verschillende volkeren kunnen onafhankelijk gelijkaardige technologie ontwikkelen (convergente evolutie).
De theorie dat de Clovis-indianen (een vroege Paleo-Amerikaanse cultuur) verwant zouden zijn aan het Solutréen-volk uit Europa (Frankrijk) is grotendeels verworpen door de meerderheid van wetenschappers. Pas in 2010 kwam er archeologisch en genetisch bewijs dat mensen via de Beringlandbrug (Beringia) van Siberië naar Alaska migreerden. Deze route verklaart de verspreiding van Paleo-Amerikaanse culturen veel beter dan de Atlantische oversteek-theorie. De Solutréen-cultuur verdween rond 17.000 jaar geleden. De oudste Clovis-artefacten dateren van rond 13.000 jaar geleden. De Atlantische Oceaan was in de IJstijd bedekt met ijs, en het idee dat mensen vanuit Europa per boot of over ijsschotsen naar Amerika trokken is zeer onwaarschijnlijk gezien de technologie van die tijd.
Genetische studies op oude Amerikaanse skeletten tonen een duidelijke verwantschap met Aziatische volkeren, vooral uit Siberië en Oost-Azië. Er is geen genetisch spoor van Europese volkeren, zoals de Solutréen-cultuur (die zo’n 21.000 jaar geleden in Zuidwest-Europa leefde), in oude of moderne inheemse Amerikaanse populaties. Alle hedendaagse en oude indianen, inclusief het enige bekende individu dat begraven is in de oertijd en dat begraven is in verband met Clovis-werktuigen, vertonen afstamming van een voorouderlijke populatie met Siberische wortels.
Toch zijn er nog steeds archeologen die de Solutreen-hypothese steunen. Ze noemen specifiek het feit dat beide zijn gemaakt met een techniek die bekend staat als "overshot" flaking als bewijs voor hun gemeenschappelijke oorsprong. Vanuit dit uitgangspunt stellen de archeologen Bradley en Stanfordeen hyperdiffusionistisch scenario voor waarin een groep Solutreanen ongeveer 20.000 jaar voor heden over de Atlantische Oceaan naar Noord-Amerika migreerde via een "ijsbrug". Hoewel ze niet ontkennen dat de meerderheid van de inheemse Amerikaanse voorouders afkomstig is van een groep Siberiër die tijdens het laatste glaciale maximum (~23.000 -13.000 jaar oud) in Beringia leefden, beweren ze dat "grote aantallen" Solutreanen ook naar Noord-Amerika moeten zijn gemigreerd.
Over het algemeen denkt de meerderheid van archeologen er na 2010 nu anders over. De Clovis-punten die lijken op Solutréen-speerpunten bewijzen geen directe genetischeverwantschap, maar wijzen eerder op universele menselijke problemen waarvoor vergelijkbare oplossingen werden gevonden. In die zin vertellen ze ons meer over de menselijke geest dan over genetische lijnen. Het overshot-flakingtechniek als bewijs tussen Clovis en Solutrean, wordt door veel archeologen nu in twijfel getrokken. Zij vinden het veel aannemelijker dat de twee culturen onafhankelijk van elkaar tot dezelfde technologie zijn gekomen. Zoals Strauss (2000) het stelt: "Eén of twee technische kenmerken zijn onvoldoende om een culturele link of een langeafstandsverbinding vast te stellen."