Alle artikelen op deze pagina zijn door de verschillende amateurarcheologen onder eigen naam gepubliceerd.

  In de zoekbalk hieronder kunt u eenvoudig een categorie kiezen.

Een midden-paleolithische schaaf van Falster (Denemarken).


Door: Jan Willem van der Drift


In de rubriek neolithicum+mesolithicum vindt u een vondstgroep van een steenstort op het eiland Falster, die ik met een knipoog een ritueel depot noem. Dit artefact lag daar ook bij, maar de verwering bewijst dat deze vondst uit het midden-paleolithicum stamt. De 1e foto laat zien dat bijna het hele artefact met putjes is bedekt. De steile retouches in de 2e foto en de steker-achtige afslag aan de top (4e foto) zijn echter glad en glanzend. Die glanzende laag is de duricrust, en waar zand de duricrust heeft weggeschuurd verschijnt de poreuze laag (ga voor uitleg over verwering naar de rubriek visies en lees: ‘Windlak of hyaliet; wel of niet?’). De putjes zijn dus grote open ruimtes in de poreuze laag (de windlak-theorie noemt dit windlak- putjes maar de putjes zitten aan beide zijden terwijl de wind alleen de bovenkant schuurt). Zelfs bij de dikste witte patina op neo-meso-artefacten heb je een microscoop nodig om de open ruimtes in de poreuze laag te zien, en hier zie je ze met het blote oog. Dat bewijst dat dit artefact veel méér nat/droog-cycli heeft ondergaan dan de neo-meso-vondsten.

 

Klik op de afbeelding om te vergroten.Klik op de afbeelding te vergroten.

 

Klik op de afbeelding om te vergroten.

 

In de titel noem ik dit artefact een schaaf vanwege de unifaciale vlakke retouches in de 1e foto aan de linker boord (en in zijaanzicht op de 4e foto). Maar dit is niet alléén een schaaf want de retouche aan de ventrale zijde (3e foto) maakt het ook een biface partiel (biface met gedeeltelijke retouche). Dit bifaciale gedeelte vormt in zijaanzicht (2e foto) een zig-zag rand. Met zo’n rand kun je niet schaven dus dit is géén bifaciale schaaf. De bifaciale zig-zag rand vormt een mes dat tot de punt doorloopt. De 3e en 4e foto laten bovendien aan de andere kant van die mespunt een afslag zien die op een steker lijkt. Bij jong-paleo stekers werd de smalle punt gebruikt om gleuven te steken (o.a. om van gewei naalden te maken), maar dit is geen echte steker. Dit is een pradnik (of prondnik) spall; hierbij werd juist met de lange rand gesneden en daarom noemen veel Franstaligen die spalls coup du tranchet. Deze spalls komen veel voor in de KeilMesser-Gruppen (KMG) traditie, men noemt dat ook het Centraal-Europees Micoquien (CEM) en daar hoort ook de Lebenstedt Gruppe bij. Die traditie was wijd verspreid over de gehele Noordwest-Europese Laagvlakte: van Rusland via Polen, Duitsland en Nederland tot het Belgische Schelde-bekken (MBE=Micoquien du Bassin de l’Escaut). De meeste bifaces van die laagvlakte-traditie zijn klein (gemiddeld 7cm, b.v. de vondsten van Frank&Rita Vlemminx en van Piet van Gisbergen in Noord- Brabant). Maar op plekken met grote vuurstenen maakte men soms liever grote vuistbijlen (b.v. in Salzgitter-Lebenstedt en de vondsten van Hoogersmilde van Vermaning en in Rotselaar-Toren ter Heide in het Schelde-bekken). Deze ruim 11cm lange ‘biface partiel met pradnik-spall’ van Falster past perfect binnen het vormen-spectrum van die KMG/CEM/MBE traditie.