* Het Mysterie van de Fircon Vuistbijl: Een Onverklaarde Verbinding tussen Nederland en Engeland?

Uit recent onderzoek blijkt dat volwassen mannelijke Neanderthalers meestal tussen de 1,60 en 1,70 meter lang waren, terwijl vrouwelijke Neanderthalers vaak iets kleiner waren, met een gemiddelde lengte van ongeveer 1,50 tot 1,60 meter. Toch roept een andere vondst – de Fircon vuistbijl – veel meer vragen op dan we misschien hadden verwacht. Hoe konden die mensen die grote vuistbijl handelen en waarom?

In het artikel over de Fircon Vuistbijl op deze website, op de begin pagina, wordt een raadsel gepresenteerd: de amateurarcheoloog Klaas Geertsma vraagt zich af of Tjerk Vermaning, die deze vuistbijl in Nederland ontdekte, in zijn tijd al op de hoogte was van het bestaan van dit type gereedschap. Geertsma is niet de enige die zich deze vraag stelt. De opvallende gelijkenis tussen de Fircon-vuistbijl gevonden in Nederland Hijken en die uit Kent, Engeland, roept meerdere interessante vragen op.

Waarom lijkt deze Fircon Vuistbijl in Nederland zo sterk op die uit Kent, Engeland?
Zijn deze vuistbijlen toevallig overeenkomstig, of kunnen ze wijzen op een grotere culturele uitwisseling tussen de vroege menselijke populaties van Europa? Het zou kunnen dat er migratie of handel plaatsvond tussen verschillende regio’s, of misschien werden deze gereedschappen verspreid via een gemeenschappelijke technische traditie.

Waarom heeft de Fircon ontdekking van Vermaning zo weinig discussie opgeroepen in de archeologische wereld?
Vermaning’s vondst zou potentieel nieuwe inzichten kunnen bieden in de vroege Europese geschiedenis. Waarom heeft deze Fircon ontdekking geen brede discussie of aandacht getrokken in de academische kringen? Dit roept vragen op over de rol van archeologen, de manier waarop ontdekkingen gedeeld en erkend worden, en de snelheid waarmee nieuwe bevindingen geïntegreerd worden in het bredere onderzoek als valsheid?

Geertsma hoopt dat verder onderzoek in de toekomst meer duidelijkheid zal verschaffen over de Fircon-vuistbijl van Hijken. Dit zou niet alleen de kennis over prehistorische gereedschappen kunnen vergroten, maar ook nieuwe licht werpen op de culturele en technologische uitwisselingen tussen vroege menselijke populaties in Europa.

Wat denken jullie?
Is er een verband tussen de vuistbijlen uit Nederland en Engeland? Of gaat het om toevallige gelijkenissen zonder diepere betekenis? Zou de Fircon-vuistbijl misschien een belangrijkere ontdekking kunnen zijn dan tot nu toe erkend is? Deel je gedachten en hypotheses in de reacties hieronder!

* Een nieuwe website over Tjerk Vermaning.

De amateurarcheoloog Tjerk Vermaning ontdekte drie prehistorische Neanderthaler kampementen in noord-Nederland.

De controverse over Tjerk Vermaning en zijn vondsten van steentijdartefacten en neanderthaler-kampementen is een belangrijk onderwerp binnen de steentijdarcheologie van Nederland. Deze zaak heeft geleid tot een nog altijd voortdurende polarisatie tussen een aantal beroepsarcheologen en een groep amateurarcheologen. Weinig beroepsarcheologen zijn bij deze discussie betrokken, maar over het algemeen steunen zij het idee dat de artefacten en kampementen van Vermaning vervalst zijn.

 Tjerkvermaning.nl 

Er bestond geen website die uitsluitend aan dit onderwerp was gewijd. Met deze website is daar verandering in gekomen.

* Schuilenburg 2

De Zandafgravingsgroeve Schuilenburg was een zandafgravingsgebied waar zand werd gewonnen voor verschillende doeleinden, zoals de bouwsector. Zandafgravingsgroeven bevinden zich vaak in gebieden waar zand van goede kwaliteit aanwezig is. Deze groeven werden vroeger veel gebruikt voor de productie van bouwmaterialen. In zo’n gebied kan door de zandwinning een meer van water ontstaan, met een steile oever.

Uit de bovenste rand lagen van de oeverwal van deze afgraving kwamen waarschijnlijk enkele vuursteen werktuigen uit het keizand laag naar beneden gerold. Deze werden ontdekt door amateurarcheologen van APAN. Later was op een gegeven moment de bovenste laag van het dekzand weggegraven met graafmachines, waarschijnlijk met het doel om de onderliggende keileem te winnen voor gebruiken voor een steenfabriek. Door het verwijderen van die dekzand kwam er een keizandbodem bloot te liggen. Op ongeveer 30 a 50 meter van de oever werden daar door amateurarcheologen artefacten gevonden, die in het keizand zichtbaar aan de oppervlakte lagen. De afstand tussen de oeverwal en de vondst locatie geeft aan, dat het waarschijnlijk over een groot verspreid Neanderthaler kamp kon gaan van herhaalde terug keer door Neanderthalers. Daarnaast is er door de wetenschap nog wel gegraven, maar op een verder afstand van die vondsten. Dat zelfs ook nog iets opgeleverd maar was niet voldoende om te bevestigen dat het Mp was. De term ‘Incerto Facto’ is uitgesproken.

De vondst van deze artefacten leidde door de amateurarcheologen tot een zoektocht in het gebied, waarbij op afstand van de groeverand artefacten werden ontdekt.

In de discussie Schuilenburg strand de discussie op deze blog momenteel op een patstelling tussen keizand en keileem bodem waaruit die vondsten zouden zijn gedaan. Zoals de praktijk ons heeft geleerd 99% komt uit het keizand. Schuilenburg zo ook verklaren de amateurarcheologen van de APAN.

Daarom, hieronder nog enkele afbeeldingen van artefacten die mogelijk toch op het plateau in het keizand van Schuilenburg zijn gevonden door de amateurarcheologen.

De vinders van deze vondsten beweren dat het uit keilzand kwam waarvan het dekzand pas was verwijderd. Pas later na het vinden van deze vondsten heeft het plateau gediend om dieper keileem te winnen voor vermoedelijk een steen fabriek.

* Ontdekking van een potentiële Neanderthaler kampement in Groeve  Schuilenburg. Een midden-paleolithische vindplaats, op het Drents-Friese keileemplateau.

In de vroege jaren tachtig bezochten de amateurarcheologen Peter Mekkes en zijn vrouw de groeve Schuilenburg en ze vermoedden een Midden-Paleolithisch vindplaats te hebben ontdekt in de groeve. Deze vondsten werden getoond aan archeoloog Jan Evert Musch, die deze bevinding bevestigde. De gebroeders Henk en Klaas Geertsma kwamen in contact met Musch en kregen het advies van hem om de groeve Schuilenburg nabij het Friese dorp Eastermar (Oostermeer) te verkennen. Henk Geertsma, woonachtig in Broeksterwoude, kwam al snel terug met een doos vol vondsten, waaronder twee prachtige ‘Smilder spitsen’. Deze ontdekking in ’86 en ’87 bevestigde het vermoeden van Midden-Paleolithische vondsten, daterend uit de Eemien of net daarna, en dat kon een doorbraak betekenen in de zaak Vermaning. Hoewel er nog geen duidelijke vuistbijlen werden gevonden in Schuilenburg, kon de datering Midden-Paleolithicum zijn vanwege de bodemlaag waarin ze zijn gevonden. Het idee van een subcultuur binnen deze lange tijdspanne zonder vuistbijlen, maar met vele schaven, werd overwogen. Het idee van een Neanderthaler verblijfplaats ter plekke zorgde voor opwinding bij de determinatie. Door de hoeveelheid aan vondsten en het ‘verse’ karakter ervan.

Er werd een geïmproviseerde tent opgezet op de locatie met dekzand om te voorkomen dat sneeuw en regen de opgraving zou verstoren. Een groot oppervlakte was vrijgemaakt en nog meer artefacten werden ontdekt in de keizandlaag eronder. De vondsten waren gelokaliseerd op een specifiek deel van het afgeschaafde vlak, wat leek op een oorspronkelijke plaats van een kampement van mogelijk Neanderthalers. Dit leidde tot vondsten, waaronder prachtige ‘Smilderspitsen, genoemd naar de vindplaats in Smilde zoals beschreven door Vermaning. Hierdoor kon de datering van de vondsten nauwkeuriger worden vastgesteld, als uit het Midden-Paleolithicum, Eemien-tijdperk of kort daarna. Dit was een belangrijke doorbraak in de zaak Vermaning, waar zowel hij als anderen hoopvol over waren na het zien van de twee spitsen. Tjerk Vermaning was emotioneel toen hij dit nieuws hoorde. Het viel op dat de artefacten verspreid lagen in een ovale cirkel, wat de suggestie wekte dat het mogelijk om een Neanderthaler hut zou kunnen gaan. Een opgraving werd gepland en uitgevoerd, in de winter van 1988/’89. De opgraving duurde drie weken met het onderzoek door de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek onder leiding van professor Dr. Henk Kars. Er was hoop op een doorbraak in onderzoek naar het Midden-Paleolithicum.

De term ‘Incerto Facto’, wat de beperktheid van kennis aanduidt, werd uitgesproken tijdens een bezoek aan de opgraving Schuilenburg in 1988. Dit bracht de opwinding tot bedaren. Op die dag, 15 december, tijdens het bezoek van een Paleo-deskundige aan de opgraving Schuilenburg, was het duidelijk dat de deskundige archeoloog, die bekend stond om zijn uitgebreide kennis, moest toegeven aan zijn eigen beperkte kennis. Dit moment, opende de ogen van iedereen die betrokkenen was als APAN amateurarcheoloog bij de opgraving. Het feit dat zelfs de meest geleerde mensen in de archeologie van Nederland nog veel te leren hebben, resulteerde in een teleurstelling. En daarmee was deze vindplaats afgeschreven voor het bewijs van de aanwezigheid van een Neanderthaler kamp in Schuilenburg.

* De Inspirerende Kracht van de Vuistbijl.

Ongeveer 400.000 jaar geleden verloor een Neanderthaler zijn vuistbijl in de provincie Friesland. Amateurarcheoloog Hein van der Vliet vond die vuistbijl in 1939. Door het aanschouwen van  die beroemde vuistbijl van Wijnjeterp in de oudheidkamer van Gorredijk, krijgt menige archeoloog de inspiratie om zelf op zoek te gaan naar een dergelijk zeldzaam artefact.

Ook die eerste gevonden oude vuistbijl in Noord-Nederland houdt de gemoederen bezig. Dit werd duidelijk toen in 1990 conservator Van der Horst van het Drachtster museum It Bleekerhûs betwistte wie de vinder was van de vuistbijl van Wijnjeterp. Maar zijn moment van aandacht was van korte duur toen Klaas Geertsma in naam van zijn grootvader een kort geding tegen de conservator aanspande. Van der Horst moest zijn bewering intrekken op last van de rechter. 

De ontdekking van de vuistbijl van Wijnjeterp had een enorme historische betekenis, omdat het voor het eerst aantoonde dat er in Noord-Nederland Neanderthalers hadden rondgelopen. Het duurde echter jaren voordat de wetenschap de vuistbijl als zodanig erkende en de vuistbijl van Wijnjeterp bekend werd in archeologische kringen. Op 31 mei 1990 werd de familie van der Vliet onplezierig verrast door een krantenkop op de voorpagina van de Leeuwarder Courant. Zonder enige twijfel werd aangekondigd dat Hein van der Vliet niet de ontdekker van de vuistbijl van Wijnjeterp was. Er waren geen aanhalingstekens of vragen bij geplaatst. Het was altijd als een vaststaand feit beschouwd dat Hein van der Vliet zelf in 1939 de bijzondere steen had opgeraapt op de plek die hij had aangewezen. In mei 1990 echter publiceerde Wouter van der Horst, conservator van het Drachtster museum It Bleekerhûs, een geheel andere versie van de gebeurtenissen. Op basis van getuigenverklaringen en documenten beweerde hij dat vuistbijl van Wijnjeterp in 1945 door twee schooljongens was gevonden en via een tussenpersoon bij Hein van der Vliet terecht was gekomen.


Hein van der Vliet was een gepassioneerde amateurarcheoloog en vond de Neanderthaler vuistbijl in 1939. Hij meldde deze vondst uiteindelijk pas in 1942 aan het publiek, nadat de officiële wetenschap in 1941 had bevestigd dat het om een middel-paleolithische vuistbijl gaat. De bewering door van der Horst, dat van der Vliet niet de vinder zou zijn, kwam volgens van der Horst van een koster genaamd Cor Stigter, in die tijd werkzaam bij het kerkje van Duurswoude. Die vertelde tegen Van der Horst: ‘Weet JOe, dat de vuistbIjl niet door Van der Vliet is gevonden?’ Van der Horst ging dat uitzoeken en schreef er een verhaal over in het tijdschrift de “Neitiid”.  Van der Horst beweerde dat Jaap Bouma toen 14 jaar en zijn schoolvriend Brammetje Kieft 11 jaar samen de vuistbijl van Wijnjeterp hadden gevonden. Volgens het verhaal van één van de jongens ging het om een grijze steenbijl die ze in april 1945 hadden gevonden op weg naar het zwemmen. De jongens verklaarde dat de steen grijs van kleur was: ‘der siet in greep yn’ en ‘hy wie grizich fan kleur’. De echte vuistbijl van Wijnjeterp is geel/rood van kleur en niet grijs. De jongens vertelde dat ze de vuistbijl hebben geruild voor een tabaksbon met de melkboer Andries van der Bos, er sigaretten van hadden gehaald en die hadden gedeeld met de melkboer. De melkboer van den Bos had in 1951 de grijze (bijl), vele jaren in de kast liggen en uiteindelijk aan Hein van der Vliet gegeven. En dat was niet de vuistbijl van Wijnjeterp.


De grijze bijl had een lengte van 20 centimeter zo vertelde de jongens, terwijl de geel/rode vuistbijl van Wijnjeterp slechts 12,5 centimeter lang is. Een situatie schets die Hein van der Vliet had gemaakt was totaal anders dan de locatie waar Wouter van der Horst zich op baseert. Bovendien beweert van der Horst ook dat Tjerk Vermaning kort voor zijn dood met hem heeft gesproken over de omstandigheden waarin van der Vliet zijn vondsten zou hebben gedaan. Of dit werkelijk door Vermaning is gezegd en in welke context hij dit bedoelde, is een raadsel er is geen enkel bewijs voor. Opmerkelijk is ook dat de schooljongens achteraf nooit aanspraak hebben gemaakt op de vondst door van der Vliet. In 1990 hoopte van der Horst met zijn artikel ook op een herziening van het vonnis tegen Vermaning. Alleen is het niet duidelijk waarom dit vonnis herzien moet worden? De vuistbijl van Wijnjeterp speelde weliswaar een belangrijke rol in de rechtszaak tegen Tjerk Vermaning vanwege zijn glans, maar heeft niets met de vondst door Hein van der Vliet van doen. Wouter van der Horst, conservator van het Drachtster museum It Bleekerhûs fantaseerde er 1990 maar wat op los met zijn artikel in tijdschrift “Neitiid”. 


De kranten publiceerde verschillende berichten over de beweringen die Wouter van der Horst had gedaan. Tijdens de rechtszaak die Klaas Geertsma, kleinzoon van Hein van der Vliet, tegen van der Horst na de berichten in de kranten had aangespannen, bleek dat het slechts beweringen waren zonder betrouwbaar bewijs. Van der Horst moest zijn beweringen intrekken, op last van de rechter. Daarna begonnen de kranten te berichten over de foute beweringen door Wouter van der Horst in “Neitiid”. Jan Post, de uitgever van het tijdschrift “Neitiid”, merkte toen een afname in het aantal leden van het tijdschrift. Post wees dit toe aan het artikel door Van der Horst. Na de publicatie over de vuistbijl nam het aantal leden van “Neitiid” dusdanig af dat Jan Post in 1992 besloot om het tijdschrift op te heffen. Ze beschuldigden de Leeuwarder Courant van het beschadigen van “Neitiid” en wezen hen aan als de veroorzaker van de terugloop van het aantal abonnementen. Jan Post diende in 1993 een klacht in bij de Raad van Journalistiek, maar deze werd verworpen in 1994. De Raad zag namelijk geen verband tussen het artikel in de Leeuwarder Courant over de vuistbijl, en de afname van het aantal leden bij “Neitiid”. Het einde van het tijdschrift “Neitiid” werd dus mede toegeschreven aan de negatieve impact door het artikel van Wouter van der Horst en de daaropvolgende berichtgeving in de Leeuwarder Courant.

Door Ton Schadron en Klaas Geertsma.